‘We zijn niet van de poppenkastpolitie’
Joep de Groot (76) diende veertig jaar bij de Amsterdamse politie. Het overgrote deel daarvan op de Wallen. In 2004 is hij afgezwaaid. Dick Eenhuizen (60) is inmiddels acht jaar wijkagent in deze buurt. Samen verenigen zij zo’n tachtig jaar politie-ervaring.
In d’Oude Binnenstad verzorgden zij als wijkagent dertig jaar lang een rubriek met hun wijkobservaties, in iedere editie op pagina twee. Eerst Joep, later Dick. In deze allerlaatste editie maken we de balans op met de twee markante Wallenagenten.
De Groot begon in de jaren zestig als agent. ‘Eigenlijk was dat niet eens zo’n leuke tijd’, vertelt hij. ‘Het zat hier vol komedianten. Er waren nog meer cafés dan nu. Alleen al op de Zeedijk zaten zo’n zestig kroegen. Veel buurtbewoners waren aan de drank. Dat ging gepaard met veel vechtpartijen waar vaak zelfs dames bij betrokken waren. Bewoners kampten ook met schulden. Ze leenden dan bij een pandjesbaas voor een ‘kwartje-de-gulden-per-maand’. Een grote gelduitleenster was bordeelhoudster Mien Veth. Toen zij overleed bleek al snel dat ze geen boekhouding had nagelaten. De halve buurt was ineens schuldenvrij.’
Bootwerkers en militairen
‘Er kwamen in die tijd veel Canadese en Amerikaanse militairen die in Duitsland waren gestationeerd’, herinnert De Groot zich, ‘Daar kregen ze weinig ruimte, dus Amsterdam was een goede uitvlucht. Ook de Oosthaven was nog in bedrijf, met ertsoverslag. Die bootwerkers kwamen ook naar de Wallen.’ De situatie veranderde toen de Oosthaven naar noordwest verkaste, de militairen de voorkeur aan Parijs gaven, in Suriname de onafhankelijkheid werd uitgeroepen en veel Surinamers naar Amsterdam kwamen.
De Groot: ‘Het was de tijd dat de Chinezen hun opium rondom de Nieuwmarkt in opslag hadden. Dat werd gedoogd door de politie. De oorlog in Vietnam was voorbij en de soldaten daar waren grootgebruikers geweest. Dus werd er na hun aftocht een nieuwe afzetmarkt gezocht. Die werd door de Chinezen rondom de Nieuwmarkt hier gevonden.’
Drugsellende
De sociale ellende volgde al snel. Onder de verslaafde Nederlanders meer dan onder de Surinamers. De Groot: ‘Die laatste groep hield het langer vol. Ze konden terugvallen op hun gemeenschap die beter voor elkaar zorgde. Maar het kwam ook doordat Surinamers nooit spoten. Veel verslaafden die dat wel deden werden door het gebruik van vieze naalden vaak door Aids getroffen. De Nederlanders gingen in sociaal opzicht dus eerder naar de gallemiezen.’
De Groot zag als agent dat ook buurtbewoners niet vrijuit gingen in het veroorzaken van ellende. ‘Heling was wijdverbreid. En altijd met die rotsmoes: “Als ik het niet had gekocht, dan had een ander het wel gedaan”. Zo was er vrouw die fel actievoerde tegen de verslaafdenoverlast. Later bleek dat deze dame een junk met een briefje instrueerde welke jas hij precies voor haar moest jatten in de Bijenkorf.’
Hulpverlening
Eind jaren 90 werd de drugsoverlast minder. De Groot maakte mee hoe de benadering van verslaafden veranderde. ‘Ons bureau zat toen nog op de Warmoesstraat. Daar zijn we in gesprek gegaan met de langdurig verslaafden. In totaal hebben we zo’n driehonderdveertig verslaafden één voor één op het bureau gehad met het verzoek: “Doe je verhaal”. Toen bleek dat er aan vijfenzeventig procent van de gevallen geen hulp werd verleend. Maar uiteindelijk was dat wel wat ze wilden. Maar de GGD zei: “Het zijn psychiatrische gevallen, dat is niet jullie expertise. Ga boeven vangen”. De Jellinek stond wel open voor samenwerking. Toen we hun lijsten vergeleken met ‘onze driehonderdveertig verslaafden’ bleek dat Jellinek tachtig procent niet in beeld had. Zij hebben toen iemand bij ons gedetacheerd. De GGD kon toen niet achterblijven en zo kwam er alsnog een samenwerking tussen politie en hulpverlening. Iedere verslaafde kreeg een mentor en dat werkte.
Nepdope
Je ziet nu geen grote aantallen langdurig verslaafden meer in de buurt. De hoofdzaak is overigens het gevolg van de verandering van het type drugs. Vroeger was het heroïne, nu cocaïne.’ ‘Het is nu inderdaad cocaïne, maar veel in nepvorm’, zegt Eenhuizen. ‘Het is hier altijd een uitgaansgebied geweest. Drugshandel zal daarom blijven. Ik zeg altijd dat er geen beter logistiek netwerk is dan het drugsnetwerk. Altijd is wel iemand paraat om het spul direct te leveren en ze doen het razendsnel. De toeristen die massaal komen, willen alles proberen waarvan ze denken dat het bij Amsterdam hoort en ze zijn makkelijk op te lichten met nepdope. Gebruikers van echte cocaïne laten zich niet zo makkelijk bedonderen.’
Raamprostitutie
Ook in de raamprostitutie constateren de wijkagenten een verandering. Ramen worden veel minder verhuurd. Vroeger waren er wachtlijsten voor een werkplek achter een raam. Nu is dat niet meer.
De Groot: ‘Ik heb voordat de pandemie uitbrak het aantal raamwerkers diverse keren geteld, altijd rond twaalf uur ’s middags. Dan telde ik soms eenentwintig, soms eenenzeventig dames. Let wel, er zijn 301 werkplekken.
Als vroeger een man jeuk had ging hij naar een prostituee. Als hij nu jeuk heeft, dan vindt hij op internet ook wel een date met kriebel. De beloning zit ’m dan in de rekening van een drankje en een hapje.’
Rondkomen van prostitutie is tegenwoordig geen vetpot meer. Eenhuizen: ‘Die dames hebben vier klanten nodig om alleen al de kosten van de raamhuur en vervoer terug te verdienen. Je hebt dus meer klanten nodig om rond te komen, en dan heb ik het nog niet eens over onderhoud van familie in hun thuisland.’
Bewoners
Eenhuizen kent de bewoners in zijn gebied. ‘Er is een kleine groep bewoners die haarfijn de weg naar politie en het gemeentebestuur weet. Ze draaien er hun hand niet voor om, om hun mening te presenteren als de mening van de hele buurt.’ Maar Eenhuizen weet ook dat die groep altijd in staat is om te berusten als ze inzien dat bepaalde ontwikkelingen niet te stoppen zijn.
De politie is er niet alleen voor de bewoners. Soms ontstaat daardoor een scheef beeld, beseft Eenhuizen. ‘Je kunt zelfs zeggen dat de agenten er ook voor de criminelen zijn. Ik weet dat ik me er niet populair mee maak bij de bewoners. Die zien ons op straat praten met de lastpakken, een handdruk geven en weglopen. Dat komt over als een slap onderonsje zonder dat er iets lijkt te zijn opgelost. Maar het is niet wat het lijkt. Ik spreek die jongens dan aan en zeg bijvoorbeeld dat ik ze over vijf minuten niet meer wil zien in die straat. Of ik weet dat iemand op de opsporingslijst staat en instrueer hem de volgende ochtend zich op het bureau te melden. Die handdruk is niet vriendschappelijk, maar een verzegeling van een afspraak die ook menens is. Uiteindelijk moet je blijven praten, want dan krijg je op de lange termijn meer voor elkaar.’
‘De harde hand is vaak niet de meest effectieve methode’, vult De Groot aan ‘In de jaren 70 had je een groep dienders die laarzen aanhadden met daarin een gummiknuppel. Die groep had er lol in de hele Zeedijk leeg te vegen. Juist die groep agenten was razend populair bij de bewoners, maar ze waren door hun acties snel onhoudbaar.’
Ruwe taal
Werken op de Wallen is een enorme uitdaging voor een agent. ‘Vrijwel al ons werk staat in het teken van de openbare orde en kent extreme prikkels’, zegt Eenhuizen. ‘Of je vindt dat als agent leuk, of je bent heel snel weg. Steekpartijen vinden hier dan niet wekelijks plaats, maar toch wel heel regelmatig. Sluimerend gevaar creëert saamhorigheid in het team. Als een van ons in een penibele situatie komt, staan de collega’s binnen de kortste keren om je heen.’
De Groot: ‘Door alle ongein en ruwe taal waar je mee geconfronteerd wordt, moet je jezelf vermannen om daar niet in mee te gaan en zelf ook te gaan vloeken en foeteren.’ Eenhuizen geeft aan dat het toch vaak de Nederlanders zijn die er zo’n zooi van maken. ‘Meer dan buitenlanders moet je ze duidelijk maken dat je niet van de poppenkastpolitie bent. En tegelijkertijd mag je dus geen kort lontje hebben. Dat is soms best veel gevraagd.’
Ondanks het intensive werk van een wijkagent op de Wallen is het zeker geen kommer en kwel, benadrukt Eenhuizen. ‘Integendeel. Het overgrote deel kan je uiteindelijk gekkigheid noemen, maar als ik op een verloren momentje op de brug bij de Oude Kerk sta en in de richting van de Nicolaaskerk kijk, dan besef ik dat ik werk in de mooiste buurt van de wereld.’
TEKST: MICHIEL VAN HAELST
FOTO: RENÉ LOUMAN